Interviews met de Helden door Peter de Lange, journalist en wijkbewoner

Will van Seyen (1945), Oranjestraat, secretaris gymnastiekvereniging Hollandia.

,,Ik hou er niet van om dingen weg te gooien. Ons huis hangt vol spulletjes waar ik geen afstand van kan doen. Van koperen deurbellen tot verfbranders en oude poppenwagentjes. Ook van Hollandia heb ik dingen bewaard. Vaantjes, bekers, medailles, schriften van de ledenadministratie. Ik ben er lid van sinds mijn vierde jaar. Ooit was het een grote vereniging met misschien wel tweehonderd leden. Nu is er alleen nog een damesgroepje. De oudste is 86. We hangen niet meer aan de touwen, we maken danspasjes op muziek en drinken na afloop koffie die we meenemen van thuis. Soms bakt de voorzitster er een koekje bij. We maken 't samen gezellig. Ik hou van gezelligheid. Dat is de reden waarom ik niet weg wil uit deze wijk. Het is hier gezellig. Ik ben geboren in deze straat. We hebben na ons trouwen even in de Heemraadstraat gewoond, maar dat was niks, we zijn gauw weer teruggekomen. Mijn moeder had dat ook. Ze zei altijd: blijf waar je bent en hou wat je hebt, probeer alles een beetje bij elkaar te houden.''

Wout den Breems (1947), Arnold Hoogvlietstraat, voorzitter Historische Vereniging Vlaardingen.

,,De Oostwijk is voor de vereniging van groot belang vanwege de unieke historische waarde. Het is Vlaardingen in het klein, met kerken, villa's, fabriekjes, een theater. En haringpakhuizen en kuiperswoningen die aan het visserijverleden herinneren. Ik kom uit een echt Vlaardings gezin, er werd thuis heel veel over Vlaardingen gepraat. Daar komt mijn belangstelling voor geschiedenis vandaan. Ik zat altijd met rode oortjes te luisteren. Op zondagavond liepen we vanuit de Diepenbrockstraat over de Parallelweg naar de Oostwijk waar mijn grootouders woonden en ik weet nog heel goed hoe mooi en sfeervol ik dit wijkje vond. Mijn voorouders hebben er heel wat voetstappen liggen. De meesten zaten in de visserij. Ze waren schipper of reder. Er zijn heel wat familieleden op zee gebleven. Daar denk ik aan als ik hier rondloop. Ik moet soms oppassen dat ik niet nostalgisch word. Ik wil alles beschermen. Er zit zoveel warmte in deze wijk! Ik heb er grote moeite mee als ik iemand bezig zie zijn historische pandje turqouise of knalgeel te verven. Maar wie ben ik om er iets van te zeggen?''

Adam Günay (1968), 1e Van Leyden Gaelstraat, tolk en hulpverlener voor allochtone Vlaardingers.

,,Ik ben zeven dagen in de week bezig als vrijwilliger. Dat komt omdat ik niet kan stilzitten. En ik hou van mensen. Ik heb geen werk meer, na drie operaties ben ik gestopt met werken. Ik leef van een uitkering. Vroeger had ik een viswinkel en een eetcafé. Ik gebruik mijn ervaringen om anderen te helpen. Er zijn nog steeds veel Turken die Nederlands spreken alsof ze Belg zijn, of die de weg niet kennen bij de instanties. In het koffiehuis aan de Oosthavenkade hou ik iedere avond spreekuur. Er staan ook dikwijls mensen bij mij thuis op de stoep. Ze komen uit heel Vlaardingen, soms zelfs uit Rotterdam. Ik vul formulieren in voor de huursubsidie of de zorgtoeslag. Bij het GAK en het CWI kent iedereen me. Ik kom ook vaak bij de rechtbank en bij de politie als vrijwillige tolk. Er zijn veel problemen, want veel dingen zijn slecht geregeld. Ik help zoveel ik kan, gratis, ik wil er niets voor hebben. Ik weet hoe het voelt als je er alleen voor staat omdat je vrienden en de familie je laten stikken. Dan voel je je knap eenzaam.''

Ria Bergman (1944), Eendrachtstraat, tabakswinkelier.

,,Ik heb mijn winkel heel bewust nooit gemoderniseerd. Het interieur is nog helemaal jaren zestig. Ik heb de klanten wel eens gevraagd: moet ik verbouwen? Ze zeiden: 'Als je dat doet, zie je ons nooit meer terug.' Ze willen geen snelservice of een zaak met marmeren tegels waar ze over uitglijden als het regent. Ze willen een ouderwets winkeltje waar ze hun hart kunnen uitstorten. Het sociale contact is de reden dat ik het zo lang volhoud. Als je groter gaat, haal je de gezelligheid weg. Ik ken al mijn klanten bij naam. Achter de toonbank staan is de beste manier om een wijk te leren kennen. Ik bemoeder mijn klanten een beetje. Je moet rekenen: ik zie ze vanaf dat ze een baby zijn. Ik begin met een schuimpje. Als ze kleuteren komen ze zelf snoep kopen. Bij mij kan dat nog voor een stuiver. Gaan ze later roken, dan komen ze sigaretten bij me kopen. En als ze nog wat ouder zijn, stappen ze binnen voor een praatje. Dat is het mooie van deze buurt en van deze winkel. We stellen belang in elkaar. Waar vind je dat nog in Vlaardingen?''

Jaap de Niet (1931), Eendrachtstraat, voormalig kruidenier.

,,Op straat word ik nog wel eens begroet als Meneer Nido. Die mensen kennen me nog van de zaak. Even naar de Nido, dat was een gevleugelde uitdrukking in de wijk. We hadden de winkel van 1955 tot 1992. Iedereen kocht bij ons, we hoorden er helemaal bij. Ik heb zes weken in het ziekenhuis gelegen en elke dag kreeg ik stapels brieven en ansichten. Dat we na 37 jaar zijn gestopt kwam niet omdat het een slachting werd met de prijzen; we hadden gewoon onze schaapjes op het droge. Onze opvolger heeft het niet lang volgehouden. Die nam het te gemakkelijk op. Hij kwam om kwart over acht 's morgens aan en ging eerst uitgebreid aan de koffie. Wij kwamen om zes uur uit bed en stonden om zeven uur schappen te vullen. Achteraf is het een wonder geweest dat wij het zo lang volhielden. De grote jongens maakten veel kleine winkels kapot. Wij hadden gelukkig die hechte band met onze klanten. Hoewel ze de laatste jaren steeds minder bij ons besteedden. Ik doe nu zelf ook boodschappen bij Bas. Eigenlijk wel makkelijk. Als je er één keer bent geweest, weet je waar alles staat.''

Janny Verboon (1931), Binnensingel, vrijwillige conservator textielcollectie Visserijmuseum

,,Het was toeval dat ik me met de textielcollectie ben gaan bezighouden. Ik kwam als bibliothecaris in het Visserijmuseum en omdat ik de enige vrouw was, vroegen ze of ik dat werk op me wilde nemen. Ik wist er niets van, ik heb alles moeten leren op cursussen en in de praktijk. Van lieverlede begon ik het steeds interessanter te vinden. De collectie bestaat uit zo'n 7500 stuks en er zitten bijzondere dingen tussen, ook uit andere vissersplaatsen. Voor mijn pensionering heb ik het achttien jaar gedaan en sindsdien ben ik er ook al weer vijftien jaar mee bezig. Er zijn nu eenmaal geen anderen om het over te nemen. Het is natuurlijk ook een kwestie dat je dit erfgoed wilt bewaren, je wilt niet dat het verloren gaat. Het is moeilijk te zeggen in hoeverre dat te maken heeft met mijn persoon en mijn levensgeschiedenis. Mijn vader was reder en mijn overgrootvader torenkijker, maar ik weet niet of dat meespeelt.''

Marja Steenhoek (1965), Bleekstraat, organisator kinderkerstmis

,,Wij krijgen elk jaar van de gemeente een kerstboom en een bepaald bedrag om lichtjes te kopen. De kinderen maken zelf versieringen in het mobiele buurthuis, een omgebouwde SRV-wagen van Bureau Welzijn Projecten. Die komt helemaal vanuit de Westwijk hierheen gesukkeld. Het is zo leuk om ze bezig te zien met knippen en plakken! Heel veel ouders komen even kijken. Dit feest schept echt een band, iedereen in de buurt werkt mee. Er komen tientallen kinderen op af, uit alle delen van de wijk. Ze krijgen chocomel, pannenkoeken en suikerspin. De boom staat in de speeltuin hierachter. De speeltuin stelt niet veel meer voor, die is het domein geworden van hangjongeren, alles wat je er neerzet wordt gesloopt. Maar de boom blijft altijd heel. Die hangjongens drinken er vredig een biertje bij en zingen van de herdertjes lagen bij nachte.''

Theo Werner (1956), Emmastraat, organisator markten in de Oosterkerk

,,Ik heb een sterke binding met deze wijk. Ik ben hier geboren en getogen, hier ligt mijn verleden. Ik voel hier geborgenheid. Ook de kerk neemt een belangrijke plaats in mijn sociale leven in. Ik heb er mensen leren kennen, deel er emoties met anderen. We vormen een hechte club. We willen graag iets toevoegen aan de Oostwijk, een ontmoetingsplaats scheppen. Waarom zou dat wel in een buurthuis kunnen en niet in een kerk? Zo zijn we op het idee gekomen van de Oostermarkt en later de boekenmarkt. Laagdrempelige evenementen waar mensen met elkaar in contact kunnen komen. Eigenlijk zou er elke dag boekenmarkt moeten zijn. Gewoon om de leefbaarheid te vergroten. Het liefst zouden we er ook een ruimte bij hebben waar je wat kunt eten. Het hoeft geen tweede Pauluskerk te worden, het moet gewoon een plek zijn waar iedereen kan binnenlopen. Zonder zulke plaatsen is het leven een stuk kouder en onpersoonlijker. Wij proberen een beetje warmte te creëren.''

Mar van Gijn (1941), Arnold Hoogvlietstraat, beheerder van gebouw Obadja

,,Ik ben al vanaf m'n twaalfde betrokken bij Liefde en Vrede. Eerst als gewone bezoeker, later zat ik in het bestuur en nu ben ik al weer zo'n veertig jaar vrijwillig beheerder van het verenigingsgebouw. Ik houd de voorraden bij, doe het drukwerk en zorg dat het gebouw wordt schoongemaakt. Af en toe doe ik ook kleine reparaties. 's Avonds ga ik altijd even kijken of het licht uit is. Alles bij elkaar is het aardig wat werk. Het gebouw wordt druk gebruikt, vooral 's avonds en in de weekenden. Er is van alles te doen, van film en kinderclub tot tienerdisco en computeren. Ik heb in de loop der jaren heel wat kinderen voorbij zien komen. Die zijn nu zelf vader en moeder. Mijn motivatie? Ik ben er gewoon ingegroeid. En ik voel me er bij betrokken. Er worden dingen voor de jeugd georganiseerd waar ik achter kan staan. Het is bijvoorbeeld fijn om te weten dat er geen alcohol aan kinderen wordt geschonken.''

Leny van Waanen (1958), Dwarssteeg, instructeur Vlaardingse Reddingsbrigade

,,Dat je anderen leert hulp te bieden. Dat is mijn voornaamste motief. En dat je zelf te hulp schiet als dat nodig is. Behalve dat we les geven in reddend zwemmen, geven we EHAD - Eerste Hulp Aan Drenkelingen. Verder verlenen we assistentie bij evenementen. Bij de Sinterklaasintocht doen we aan kantbewaking: we lopen langs de kaderand om ongelukken te voorkomen. Mocht er toch iemand in het water vallen, dan hebben we boten met duikers in de haven om de drenkeling snel op te pikken. Om dit werk leuk te vinden moet je echt een zwemfanaat zijn. Ik ben al lid vanaf m'n zesde jaar. Toen bestond er nog geen schoolzwemmen. Als je zwemmen wilde leren, ging je naar de Reddingsbrigade. Zo ben ik bij deze club betrokken geraakt.''

Jimmy van der Steen (1990), Axelhoeve, en Davy Baas (1991), Koningstraat, initiatiefnemers voor een skatebaan in het Oranjepark

,,We zaten in groep zeven van Het Spectrum en we skateboardden altijd voor de deur van de school. Tot de buren begonnen te klagen. Van onze ouders mochten we niet naar de skatebaan aan de Deltaweg omdat het daar zo druk is met verkeer. Dus zochten we een andere plek. Zo kwamen we op het idee voor een baan in het Hof. Er deden een heleboel kinderen uit onze klas mee aan de actie, maar wij samen waren het meest fanatiek, we gingen ook vaak samen naar de grote skatebaan aan de Westblaak in Rotterdam. We zamelden handtekeningen in door de hele stad en iemand maakte voor ons een afspraak op het stadhuis. Toen er ook nog een foto van ons in de krant verscheen was het gauw rond. Aan het einde van groep acht was de baan al klaar, compleet met funbox en quarterpipe. Een jaar lang zijn we er bijna elke dag samen heen gegaan. Nu komen we er niet meer. We hebben het te druk met school, met werk en met andere sporten.''

Marja Booister (1966), Oosterstraat, voorzitter Platform Oostwijk

,,Het platform bestaat uit een groep van pakweg 20 à 25 bewoners die met de gemeente aan tafel zitten om actuele zaken in de wijk te bespreken. Wij zijn een pilot voor heel Vlaardingen op het gebied van burgerparticipatie. Dat wil zeggen dat we verder willen gaan dan vrijblijvende adviezen geven. Wat ons betreft is het een soort waakhondfunctie. Als er eenrichtingverkeer wordt ingesteld omdat dat veiliger zou zijn en het blijkt dat die doelstelling niet wordt gehaald, is de gemeente dan bereid die maatregel weer terug te draaien? Over dat soort zaken hebben we het. Ik hou van deze wijk en ik mag graag meepraten over beleidszaken, dat doe ik op m'n werk ook in de ondernemingsraad. We zijn niet allemaal overlegprofessionals, wat we gemeen hebben is onze liefde voor de wijk. Ik zelf ben niet in Vlaardingen geboren, maar ik zal niet snel weggaan uit deze stad. Het is prettig wonen hier.''

Karin Markus (1952), 1e Van Leyden Gaelstraat, vrijwilliger Oproepcentrale

,,Elke woensdagmorgen ga ik op de scooter naar Schiedam om 'moedertje' op te zoeken, een 78-jarige dame die heel erg eenzaam is en die graag wil dat ik haar 'ma' noem. Ik heb haar adres van de Oproepcentrale. Die koppelt vrijwilligers aan mensen die ernstig ziek zijn of een geriatrische aandoening hebben. In het begin is het heel raar om met een wildvreemde op pad te zijn en vertrouwelijke verhalen aan te horen, maar op den duur raak je een soort bevriend met elkaar. Wij doen elke woensdag hetzelfde: we doen eerst wat boodschapjes op de Mgr. Nolenslaan en daarna gaan we een patatje eten in de snackbar. Dat is voor haar echt een tractatie. Onder de patat komen de verhalen los en vertelt ze haar problemen en dan probeer ik een beetje raad te geven. Ik probeer echt iets voor haar te betekenen. Ik ben 15 jaar geleden alleen komen te staan en ik ben bovendien afgekeurd, dus ik heb zeeën van tijd en die wil ik graag nuttig besteden. Iets voor een ander doen kan heel veel voldoening geven.''

Max Verwaal (1938), Van Kinsbergenplaats, vrijwilliger EHBO

,,Je raakt nooit uitgeleerd, dat is het aantrekkelijke van de eerste hulp. De medische wetenschap blijft zich ontwikkelen. In de nieuwe druk van het Oranje Kruisboekje is de reanimatie weer helemaal veranderd. Die nieuwe kennis moeten wij ons meteen eigen maken, want EHBO'ers staan aan de basis van de hulpverlening. Als kernlid assisteer ik bij de opleiding van cursisten en verleen ik hulp bij evenementen als de Avondvierdaagse of de kermis. Daar kan altijd een klein ongelukje gebeuren en dan is het wel prettig als er een EHBO-stand is waar de mensen een pleistertje kunnen halen. We doen er meteen een stukje promotie bij. Hoe meer mensen weten hoe ze bij een ongeval hulp moeten verlenen, hoe beter. Ik ben erbij betrokken geraakt doordat ik een auto-ongeluk kreeg en iedereen doorreed, totdat er een man stopte die eerste hulp verleende. Ik vroeg hoe ik hem kon bedanken en hij antwoordde: door een EHBO-cursus te gaan volgen.''

Mirjam Looy (1988), Callenburgstraat, vrijwilliger bij CJV Liefde en Vrede in gebouw Obadja

,,Ik heb het eigenlijk aan Obadja te danken dat ik sociaal-cultureel werk ben gaan studeren. Dat vak heb ik gekozen omdat ik al heel jong vrijwilligerswerk deed. Ik kom al sinds m'n zevende bij de CJV. Ik wilde bij een toneelgroepje en in Obadja was er een. Toen ik wat ouder was ging ik ook mee op kamp en toen ik dertien was kreeg ik de leiding van een meidengroepje. Op m'n zestiende mocht ik de Teens Evening organiseren. Dat vond ik erg leuk om te doen, net als het geven van danslessen. Op zulke avonden komen wel twintig tot dertig tieners, allemaal uit de Oostwijk. Bij Obadja heb ik ontdekt dat ik van kinderen hou. Ik ben er van deelneemster uitgegroeid tot leider. Door mijn ervaring daar ben ik ook vrijwilligerswerk gaan doen in het Sophia Kinderziekenhuis. Daar speel ik mee in een theatergroepje. Op die manier help ik kinderen die aan bed gekluisterd zijn even hun ziekte te vergeten.''

Truus Verschoor (1938), Oranjestraat, voormalig eigenaar van eetcafé De Heksenpot

,,Ik ben dat café in 1989 begonnen nadat ik twaalf jaar had gekookt voor een groep mensen die vrijwilligerswerk deden in Maassluis. Koken is een passie van me. Mede door De Heksenpot heb ik een verzameling van 1300 kookboeken opgebouwd. Het was een heel gezellig café met een behoorlijke aanloop. Ik heb er jaren gekookt voor een groepje moeilijk opvoedbare kinderen. Daarnaast had ik een groep vaste eters uit de wijk, alleenstaande mensen die geen zin hadden zelf eten te maken. Ik hield in schoolschriftjes precies bij wat ik voor wie kookte, zodat mijn gasten nooit hetzelfde kregen voorgezet. Ik was een beetje de gastvrouw van de buurt. Iedereen was welkom bij mij, vrouwen en mannen, samen of alleen, de sfeer was altijd gezellig en ongedwongen. In 2004 heb ik het café van de hand gedaan omdat ik vond dat ik genoeg had gewerkt. Maar ik kijk er met veel plezier op terug.''

Arnold van Kalken (1944), Spoorsingel, voorzitter Flarden Ruilsysteem (Lets)

,,Lets staat voor Local Exchange and Trading System. Het is de aanduiding voor een wereldwijd economisch systeem dat is gebaseerd op de ruilhandel. Je ruilt goederen tegen diensten of tegen punten. In Vlaardingen heten die punten Flarden. Iemand die mijn keuken schildert beloon ik met punten of met een wederdienst: ik repareer zijn fiets of hang een lampje op. De deskundologen en de sociale dienst zijn er fel op tegen, want zo tast je de traditionele economie aan. Ze vinden dat je een vakman moet inhuren. Terwijl Lets juist een heel eerlijk en mensvriendelijk systeem is. Iedereen doet alleen wat hij leuk vindt en wat hij goed kan. Ideaal voor mensen als ik die een broertje dood hebben aan geld. Eens per maand ruilen we onderling allerlei spulletjes. Eieren tegen een schemerlamp, een broek tegen verse groenten uit eigen tuin, alles is mogelijk. En hoe groter de kring, des te beter het werkt. Ik hoop dat we snel meer leden krijgen dan de huidige 35. Als onze website eenmaal goed loopt komen er ongetwijfeld mensen bij.''

Harriët Weststrate (1965), Julianasingel, programmeur Filmtheater Het Zeepaard

,,Filmhuizen zitten nog steeds teveel in de taboesfeer, ze hebben ten onrechte de naam dat je er alleen moeilijke films kunt zien. Ik vind een filmhuis een onmisbare voorziening. Voor de liefhebber en uit educatief oogpunt. De jeugd kan er leren op een andere manier naar film te kijken. De gemeente heeft het belang heel lang onderschat. Het Zeepaard, de opvolger van filmhuis De Harmonie, werd in 1998 nieuw leven ingeblazen met geld van het VSB-fonds en een kleine startsubsidie van de gemeente. In de begroting is nu voor het eerst wél geld voor het filmtheater gereserveerd maar het eigen zaaltje zal er in de nieuwe Stadsgehoorzaal niet meer zijn. Voor een volwaardige programmering is een eigen ruimte wat mij betreft wel een voorwaarde. Er is dus nog werk aan de winkel."

Pieta Scholten-Van der Meer (1921), Emmaplein, mantelzorger

,,Toen Henk twee jaar geleden een beroerte kreeg ging hij naar het verpleeghuis. Dat wilden we geen van beiden. Daarom heb ik zijn verzorging op me genomen. Hij is tenslotte mijn man. Zusters van de Thuiszorg tillen hem in en uit bed, de rest doe ik. Henk is bijna 85 en nog heel actief. Hij filmt, zit achter de computer en schrijft stukjes voor de Vaartlandkrant. Hij doet alles met één hand, ik help hem door dingen aan te reiken. Het is gewoon fijn om samen te zijn. We blijven als vanouds actief in het vrijwilligerswerk.Het is een zegen dat we dat kunnen doen. Ik schenk eens per week koffie in Vaartland en Henk zit er in de cliëntenraad. We hebben een erg druk leven. Nee, we zitten gelukkig niet dadenloos achter de geraniums.''

Leo van der Lubbe (1946), Callenburgstraat, biljartvereniging De Vriendenkring '73

,,Biljarters zijn geen voetballers. Ze stappen niet gemakkelijk over van de ene vereniging naar de andere. Ik zit al 35 jaar bij DVK. Een groot aantal jaren daarvan ben ik voorzitter geweest. Het is een vergrijzende sport: de aanwas van jeugd is minimaal. Jongeren hollen achter ijsdansen aan of ze snookeren of kruipen achter de pc. Pas op latere leeftijd ontdekken ze dat je ook van biljarten een stoot adrenaline kan krijgen. Te veel mensen denken dat het een kroegensport is. Ze zien dat je in een rokerig lokaal speelt en dat er wel eens een dronken droppie aan de bar zit. Dat speelt ons parten. Dat het ook bij ons om vriendschap en gezelligheid gaat, wordt vergeten. Daarom proberen we een eigen lokaliteit te krijgen, buiten de caféwereld om. Een leegstaand schoollokaal of een gymzaal zou al prachtig wezen.''

Marjon van den Berg (1960), Willem Beukelszoonstraat, zwerfkattenverzorger

,,Als kind al was ik gek op katten maar mijn vader wilde geen dieren in huis, die hoorden buiten, vond hij. Dus zodra ik op mezelf ging wonen was het raak. Ik kreeg het laatste katje uit een nest bij de snackbar. Een jaartje later haalde ik er op hetzelfde adres nog eentje. Zo begon het. Ik woonde op een flat en kon er niet meer dan twee houden. Maar zag ik katten in de buurt schaloos lopen, dan kocht ik meteen een pak brokken. Toen ik naar de Oostwijk verhuisde trof ik een hele groep zwakke en verwaarloosde dieren aan in mijn buurt. Ze wilden wel eten maar waren verder compleet verwilderd en onbenaderbaar. Ik moest een trucje verzinnen om ze te vangen en daarna te laten steriliseren en castreren. Ik heb nu nog twintig katten, tien buiten en tien binnen. Meer kan niet, ook om financiële redenen. Ben, mijn man, is gelukkig ook een enorme kattenvriend. We hebben geen kinderen, de katten zijn onze kinderen. Ik denk dat iedereen een taak in het leven heeft. De onze is katten verzorgen.''

Frans Daub (1940), Koningstraat, voormalig eigenaar Smederij Daub

,,Met het winkeltje hebben we ontzettend veel sociale contacten opgedaan. Het zat op de hoek van de Callenburgstraat en de Willem Beukelszoonstraat en iedereen uit de wijk met een technisch probleem liep bij ons binnen. We waren een klein V&D'tje. Mijn vader Franz kocht het in 1955 omdat hij er alles had: werkplaats, winkel en huis. Ik kwam in 1961 in de zaak omdat m'n vader ziek werd. Het was 'n moetje voor mij, ik wist niks van loodgieten en cv, ik had op een bank en bij een verzekeringskantoor gewerkt. Maar door de gasbel werd het razend druk met geisertjes en kacheltjes en kreeg ik er toch veel plezier in. Het was een echt familiebedrijf, kleinschalig en gemoedelijk. Vorig jaar heb ik de zaak verkocht. Mijn dochter blijft er werken, ze verhuist gewoon mee met het bedrijf naar de industriewijk. Zelf blijf ik in m'n oude buurtje. Ik kan de contacten niet missen. In de Oostwijk praten ze niet over je, daar praten ze met je.''

Hugo Bot (1958), Arnold Hoogvlietstraat, trainer-coach jeugdwaterpoloteam

,,Ik ben een verenigingsmens. Verenigingen hebben een belangrijke maatschappelijke functie. Op een vereniging leren kinderen dat ze rechten én plichten hebben. Op hun zestiende moeten ze achter de jurytafel plaatsnemen en beslissingen nemen. Zulke dingen zijn belangrijk voor hun ontwikkeling. Ik prijs me gelukkig dat mijn kinderen niet op straat ronddolen maar dat ze alledrie lid zijn van een sportvereniging. Dat het toevallig van mijn waterpoloclub is doet niet zo terzake. Wat mij betreft had het net zo goed tennis, korfbal of hockey mogen zijn. Zo lang ze er maar leren hun verantwoordelijkheid te nemen. Dat is ook wat ik mijn pupillen probeer bij te brengen. Ik train een team met jongens van 12 tot 14 jaar. Ik vind het heerlijk om met jongeren aan de slag te zijn. Ik ben nu directeur personeelszaken bij een afvalbedrijf, maar ik hou nadrukkelijk de mogelijkheid open dat ik later nog eens overstap naar het onderwijs.''